Het examen biologie op de HAVO
Bijles Biologie HAVO
Het eindexamen biologie is een echt theorie examen
Het eindexamen biologie is een echt theorie examen. Het bestaat uit zowel open als meerkeuzevragen. Om het examen goed te maken moet je veel kennis tot je beschikking hebben. Het eindexamen op de HAVO gaat over stof met betrekking tot vijf domeinen: zelfregulatie, zelforganisatie, interactie, reproductie en evolutie. Bij elk domein horen weer subdomeinen. Je zult zien dat veel onderwerpen met elkaar te maken hebben. Probeer verbanden te leggen tijdens het leren. Dit maakt het makkelijker om alle stof te onthouden. We gaan de domeinen en subdomeinen langslopen waar jij wat van af moet weten zodat je een beeld kan krijgen van wat er allemaal aan bod komt tijdens het examen.
1. Zelfregulatie
Een groot deel van het eindexamen gaat over stof die bij het domein zelfregulatie hoort. Er horen zes subdomeinen bij dit domein die terugkomen op het eindexamen: stofwisseling van de cel, stofwisseling van het organisme, zelfregulatie van het organisme, afweer van het organisme, waarneming van het organisme en regulatie van ecosystemen.
Bij de stofwisseling van de cel moet je weten hoe cellen stoffen opnemen, afgeven, transporteren en omzetten. Je moet bijvoorbeeld assimilatie en dissimilatie goed onder de knie hebben. Het is belangrijk dat je weet hoe cellen zijn opgebouwd en hoe je verschillende soorten cellen uit elkaar kunt houden.
Stofwisseling van het organisme omvat veel verschillende interne processen. Organismen kunnen natuurlijk ook stoffen opnemen, afgeven, transporteren en omzetten. Denk bij het menselijk lichaam aan ademhaling, uitscheiding, vertering en transport. Hierbij komen de organen natuurlijk aan bod. De functies en de werking van de organen zijn heel belangrijk. Je moet ook weten hoe fotosynthese gaat bij planten. Denk ook na over wat voor stoornissen er kunnen optreden bij de stofwisseling van organismen en hoe die stoornissen kunnen worden aangepakt.
Je moet bij zelfregulatie van het organisme weten hoe het inwendige milieu van een organisme min of meer constant en in evenwicht wordt gehouden: homeostase. Het zenuwstelsel is ook een belangrijk onderdeel van dit subdomein. Je moet het centrale en perifere zenuwstelsel kennen, inclusief de functies van de belangrijkste onderdelen. Bij dit subdomein hoort ook hormonale regulatie. Je moet bij dit subdomein ook weer weten wat voor stoornissen er kunnen optreden en hoe die stoornissen kunnen worden aangepakt.
Leer goed op welke manieren organismen verschillende ziekteverwekkers kunnen afweren. Je moet ook hierbij weten welke problemen er hierbij kunnen ontstaan en hoe die problemen kunnen worden aangepakt.
Ook moet je weten hoe organismen waarnemen. Dit heeft natuurlijk te maken met waarnemende organen maar ook met de verwerking van waarnemingen door het zenuwstelsel. De werking van het oog wordt bij dit subdomein grondig besproken.
Bij de regulatie van ecosystemen moet je weten hoe alle onderdelen van een ecosysteem met elkaar samenhangen en hoe er evenwicht bewaard wordt. Je moet ook het verschil tussen biotische en abiotische factoren goed kennen. Neem hierbij goed verstoringen van ecosystemen door en hoe ecosystemen hierop reageren.
2. Zelforganisatie
Bij zelforganisatie kijken we naar de zelforganisatie van cellen. Twee belangrijke concepten bij de zelforganisatie van cellen zijn genexpressie en celdifferentiatie. Zorg dat je goed weet hoe DNA en RNA zijn opgebouwd. Eiwitten zijn bij dit domein ook van belang. Neem hierbij ook weer goed de verstoringen die op kunnen treden door en hoe deze voorkomen of aangepakt kunnen worden. Bij celdifferentiatie moet je weten hoe een cel zich specialiseert. Stamcellen staan hierbij centraal
3. Interactie
Bij interactie kijken we naar interactie in ecosystemen. Het gaat over de interactie tussen biotische en abiotische factoren. Denk hierbij aan interactie tussen organismen, bijvoorbeeld voedselrelaties, voortplanting, concurrentie en symbiose. Vergeet de abiotische factoren hierbij niet zoals temperatuur. Sta ook, tot slot, stil bij wat voor rol de mens in ecosystemen speelt. Vaak levert bemoeienis van de mens namelijk milieuproblemen op. Denk aan het broeikaseffect en het kappen van de regenwouden.
4. Reproductie
Op het eindexamen moet je wat weten over het overdragen van erfelijk eigenschappen. Zorg dat je goed weet hoe het zit met DNA, chromosomen, genen en allelen. Een belangrijk rekenonderdeel hoort hier ook bij: rekenen met kruisingen en kruisingsschema’s.
5. Evolutie
Bij het domein evolutie horen de subdomeinen selectie en soortvorming. Bij selectie kijken we naar hoe variatie in een populatie tot stand komt. Hierbij is DNA belangrijk. DNA bevat ten slotte alle erfelijke informatie van een organisme. Je moet ook begrijpen hoe mutaties in het DNA leiden tot genetische variatie.
Bij soortvorming kijken we naar hoe nieuwe soorten ontstaan. Het is belangrijk dat je weet hoe populaties ontstaat en hoe er variatie optreedt. Je moet weten wat natuurlijke selectie inhoudt en waarom sommige soorten overleven en sommige niet.