Tijd en chronologie (10 tijdvakken)

Bijles geschiedenis HAVO

Welke 10 tijdvakken zijn er?

Voor het eindexamen geschiedenis wordt er verwacht van leerlingen dat zij de 10 tijdvakken kunnen gebruiken als referentiekader om gebeurtenissen chronologisch te ordenen.

de 10 tijdvakken zijn:

  • tijdvak 1: van jagers en boeren (- 3000 voor Christus)
  • tijdvak 2: tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Christus-500 na Christus)
  • tijdvak 3: tijd van monniken en ridders (500-1000)
  • tijdvak 4: tijd van steden en staten (1000-1500)
  • tijdvak 5: tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600)
  • tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten (1600-1700)
  • tijdvak 7: tijd van pruiken en revoluties (1700-1800)
  • tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800-1900) /
  • tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900-1950)
  • tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) /

Het is ook handig als je deze 10 tijdvakken kan plaatsen in de periodes: prehistorie, oudheid, middeleeuwen, vroegmoderne tijd en moderne tijd.

  • tijdvak 1: Prehistorie
  • tijdvak 2: Oudheid
  • tijdvak 3: vroege Middeleeuwen
  • tijdvak 4: hoge en late Middeleeuwen
  • tijdvak 5: Renaissancetijd /16e eeuw
  • tijdvak 6: Gouden Eeuw / 17e eeuw
  • tijdvak 7: eeuw van de Verlichting/ 18e eeuw
  • tijdvak 8: industrialisatietijd/ 19e eeuw
  • tijdvak 9: eerste helft 20e eeuw;
  • tijdvak 10: tweede helft 20e eeuw.

Chronologische vragen tijdens het eindexamen

Bijna elk jaar wordt er in het eindexamen ten minste 1 chronologie vraag gesteld. Als je de 10 tijdvakken uit je hoofd hebt geleerd (met data) zijn dit dus eigenlijk gratis punten.

Zie hier de 1e vraag op het eindexamen vwo 2018, tijdvak 1. De volgende historische beschrijvingen hebben te maken met schandalen en staan in willekeurige volgorde:

Tot woede van paus Gregorius VII besloot keizer Hendrik IV een eigen kandidaat tot bisschop te benoemen. Voor straf moest Hendrik IV uiteindelijk op blote voeten in de sneeuw om vergeving smeken bij de paus. 1000-1500 steden en staten = het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben (ka 15)

2 Het volk van Rome was in de ban van de affaire die Julius Caesar had met de Egyptische koningin Cleopatra. Hij werd ervan beschuldigd dat hij niet langer aan het belang van het Romeinse Rijk dacht maar alleen aan haar schoonheid. romeinse rijk = grieken en romeinen 3000 vc – 500 nc.

3 De Britse feministe Annie Besant werd gearresteerd vanwege haar uitgave van een Amerikaans pamflet over Haar rechtszaak trok veel bezoekers die wilden weten of ze inderdaad veroordeeld zou worden wegens obsceniteit. anticonceptie & feminisme is vrij nieuw: tijdvak 8/9 = 1800-1900

4 De fresco’s die Michelangelo aanbracht in de Sixtijnse kapel wekten na de onthulling verontwaardiging op. Michelangelo had naast Bijbelse figuren ook veel spaarzaam geklede figuren geschilderd, waarvoor hij had teruggegrepen op de klassieke oudheid. = teruggrijpen op klassieke oudheid = renaissancetijd = 16e eeuw 1500-1600 ontdekkers en hervormers

5 Een vazal van de Karolingische koning Pepijn de Korte, Gangulphus, ontdekte na zijn thuiskomst van een missie om de Friezen tot het christendom te bekeren, dat zijn vrouw hem bedroog met een priester. vazal = middeleeuwen, christendom bekeren = monniken en ridders 500-1000. ka 9: de verspreiding van het christendom in geheel Europa.

6 In een anoniem pamflet werd de schrijver Rousseau na de publicatie van zijn boek Émile ou de l’éducation, waarin de ideale opvoeding van kinderen werd beschreven, ervan beschuldigd dat hij zijn eigen kinderen te vondeling zou hebben gelegd. Rousseau = verlicht denker, tijdvak 7: verlichting/pruiken en revoluties 1700-1800.

Zet deze beschrijvingen in de juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers.

2, 5, 1 , 4, 6,3

Het stappenplan

Hier zie je dat je met heel weinig informatie als je de tijdvakken uit je hoofd hebt geleerd je deze vraag al kan maken. Ook is het handig om de kenmerkende aspecten te kennen en te weten in welk tijdvak die horen.

Dan is het stappenplan:

  • bij welk kenmerkend aspect hoort deze informatie?
  • bij welk tijdvak hoort dit kenmerkend aspect?
  • welke jaartallen horen er bij dit tijdvak?