Genotype en fenotype

Bijles Biologie VWO

De basics van DNA

We moeten eerst de basics van DNA even bespreken. Even in het kort…

Alle erfelijke eigenschappen liggen opgeslagen in het DNA. DNA zit in chromosomen. Die bevinden zich in de kern van onze cellen. Een typisch menselijke cel heeft 23 chromosomenparen. Onze erfelijke eigenschappen zijn gecodeerd. Eén erfelijke eigenschap ligt gecodeerd op één gen. Een gen is een deel van een chromosoom. Erfelijke eigenschappen krijg je van je ouders.

Hoe weten we dit? Bij elke chromosoompaar is namelijk één chromosoom van je vader en één chromosoom van je moeder afkomstig.

Wat is dan een genotype? En wat is een fenotype?

Al die erfelijke informatie samen noemen we het genotype. Dat zijn alle genen van een persoon bij elkaar. Het fenotype is wat je aan een individu ziet. Een deel van wat je aan iemand ziet komt door het genotype. Een deel komt ook door het milieu van die persoon. Het genotype ligt vast. Onthoud dat het fenotype niet vast ligt en kan veranderen.

Allelen

Voor elke eigenschap heb je een gen. Er zijn verschillende versies van zo’n eigenschap. Denk maar aan het gen voor haarkleur, daar zijn allerlei verschillende versies van rood, bruin, donkerblond, noem maar op.

Zo’n versie van een gen heet een allel. Zoals we al zeiden: je erft eigenschappen van je ouders. Dus, van elk gen, heb je twee allelen. Eentje op het chromosoom die je van je vader hebt gekregen en eentje op het chromosoom die je van je moeder hebt gekregen.

Maar, welk allel komt nou tot uiting? Krijgt de baby het bruine haar van de vader of het rode haar van de moeder? Allelen kunnen dominant of recessief zijn. Het dominante allel zal tot uiting komen in het fenotype.

Let op: Als er geen dominante allel is, dan zijn er twee recessieve allelen. Dan komt dat allel gewoon tot uiting komen in het fenotype. Stel, het gen voor haarkleur wordt aangeduid met de letter H. Als bruin dominant (H) is en rood recessief (h) zal de baby geboren worden met bruin haar.