L’adverbe
Bijles Frans VWO
Hoe maak je een bijwoord in het Frans?
Een bijwoord, l’adverbe, lijkt op een bijvoeglijk naamwoord, l’adjectif. Een bijwoord verduidelijkt of beschrijft een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Het verschilt van een bijvoeglijk naamwoord omdat een bijwoord nooit verandert. Het past zich niet aan aan andere woorden uit de zin. Een bijwoord wordt dus niet verbogen, heeft geen geslacht en kent ook geen enkelvoud of meervoud.
Een bijwoord geeft een kenmerk van ander woord in de zin. Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord, een ander bijwoord of over een plaats of tijd. Dat is dus zeker wel iets anders dan een bijvoeglijk naamwoord. Een bijvoeglijke naamwoorden zegt namelijk iets over een zelfstandig naamwoord.
Een bijwoord kun je vaak vinden door je af te vragen hoe iets gebeurt in de zin.
Zij steekt de straat snel over.
Vraag: Hoe steekt zij de straat over? Antwoord: Snel.
Welke soorten bijwoorden zijn er?
Er zijn zes soorten bijwoorden in het Frans. We hebben ze hieronder voor je opgeschreven met een paar voorbeelden.
1. Bijwoorden van manier
mal, vite, doucement (slecht, snel, langzaam)
2. Bijwoorden van intensiteit
très, comme, beaucoup (heel, net als, veel)
3. Bijwoorden bevestiging of twijfel
probablement, certainement, vraiment (waarschijnlijk, zeker, echt)
4. Bijwoorden van ontkenning
ne … pas, ne … jamais, ne … aucun (niet, nooit, geen enkele)
5. Bijwoorden van tijd
d’abord, hier, longtemps (eerst, gisteren, een lange tijd)
6. Bijwoorden van plaats
ici, où, là (hier, waar, daar)
Bijwoorden vormen uit bijvoeglijke naamwoorden in het Frans is hartstikke makkelijk. Je neemt de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord en je plakt er -ment aan vast.
rapide – rapide – rapidement
seul – seule – seulement
heureux – heureuse – heureusement
Makkie toch?
Bijwoorden plaatsen in Franse zinnen
We gaan tot slot, kijken naar waar we bijwoorden in zinnen plaatsen in het Frans.
- Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan zet je het bijwoord daarachter.
Elle court beaucoup.
- Als het werkwoord in de voltooide tijd staat komt het bijwoord na het voltooid deelwoord te staan of tussen het voltooid deelwoord en het hulpwerkwoord te staan. Als het gaat om een lang bijwoord gaat (met 3-4 lettergrepen) is het het mooist om het bijwoord achter het voltooid deelwoord te zetten.
Elle a couru vite/ Elle a vite couru.
Elle a couru tranquillement.
- Zegt het bijwoord wat over een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord? Dan zet je het bijwoord er voor.
Elle a couru très vite.
- Zegt het bijwoord wat over de hele zin? Dan zet je het bijwoord vooraan de zin.
Heureusement, elle a couru le marathon rapidement.