Goede tijden, slechte tijden
Bijles economie VWO
Hoe zit de verkeersvergelijking van Fisher in elkaar?
Met de verkeersvergelijking van Fisher kan zichtbaar worden gemaakt wanneer groei van de geldhoeveelheid kan leiden tot inflatie of tot een groei van productie.
De vergelijking gaat als volgt = M x V = P x T. En dit betekent = de hoeveelheid geld die we uitgeven in een bepaalde periode = de waarde van de verhandelde goederen.
M = maatschappelijke geldhoeveelheid
V = omloopsnelheid van het geld (aantal keren dat we geld hebben uitgegeven in een bepaalde periode)
P = gemiddeld prijsniveau
T = Verhandelde hoeveelheid goederen.
De vergelijking is eenvoudig omdat het aan beiden kanten dus gelijk moet zijn. Dus als de linkerkant stijgt, zal de rechterkant ook moeten stijgen (en andersom).
Er zijn verschillende economische visies over de vergelijking van Fisher. We gaan kijken naar de visie van de Keynesianen en die van Monetaristen
De visie van de keynesianen
Keynesianen
Onderbesteding
Als er sprake is van onderbesteding wordt de productiecapaciteit niet volledig benut. Tijdens onderbesteding zal er sprake zijn van geldschepping en tot een toename van transacties; als M stijgt, zal T ook stijgen. Geldhoeveelheid (M) kan dus gebruikt worden om de economie te stimuleren (T stijgt) maar niet als de rente veel te laag wordt.
Overbesteding
Bij overbesteding/ bestedingsevenwicht is de productiecapaciteit al op zijn max. Dit betekent dat T niet meer kan stijgen (er worden al het maximaal aantal producten/goederen gemaakt). Veel producten die verhandeld worden betekent een stijging van de maatschappelijke geldhoeveelheid (hoeveel geld er is). T zit al op z’n limiet dus dan zal P stijgen wat betekent dat als de geldhoeveelheid groeit er sprake is van inflatie (stijging van P)= M+ x V = P+ x T
De visie van monetaristen
Monetaristen
Monetaristen gaan uit van bestedingsevenwicht, dit betekent dat de productiecapaciteit maximaal is en dus volledig wordt benut. Volgens de monetaristen staat V (de omloopsnelheid van geld) vast door het bestedingspatroon van mensen en is V dus altijd constant.
In het geval van geldschepping betekent dit dus = M+ x V = P+ x T
Geldschepping (stijging van M) leidt dus tot inflatie (stijging van P). Monetaristen vinden dat de Centrale Bank ervoor moet zorgen dat de geldhoeveelheid meegroeit met de reële groei van het nationale inkomen (T). Als T dus stijgt moet de Centrale Bank ervoor zorgen dat M mee stijgt.