Onderzoeksvaardigheden

Bijles maatschappijleer HAVO

Welke vier fases heeft een onderzoek bij Maatschappijleer?

Een onderzoek bij Maatschappijwetenschappen bestaat uit vier fases, de vraagstelling, onderzoeksmethode kiezen, informatie verzamelen en analyse en concluderen.

Voor de vraagstelling is het belangrijk dat er een hoofdvraag geformuleerd wordt. Dit is altijd een vraag die geen ja/nee vraag is. Vaak begint een hoofdvraag met In hoeverre.. In welke mate.. Hoe.. Bij maatschappijwetenschappen baseer je je onderzoek vaak te baseren op twee variabelen. Voordat je echt onderzoek gaat doen, kom je eerst met je hypothese. Dit is een verwachting van je onderzoek. Je formuleert deze als volgt: Hoe meer van (onafhankelijke variabele), des te minder van (afhankelijke variabele) of in een soortgelijke structuur. Er zijn in totaal 3 variabelen: onafhankelijke, afhankelijke en interveniërende. De onafhankelijke variabele is de oorzaak van de afhankelijke variabele. Bijvoorbeeld kou(onafhankelijke) leidt tot bevriezing van water(afhankelijke).

Bij fase 2 kies je een onderzoeksmethode: interview, experiment, enquête, literatuuronderzoek of observatie. Het is belangrijk om hier de verschillende eisen van te weten en wanneer je welke gebruikt. Bij interview en observatie is het van belang om de subjectiviteit zo klein mogelijk te houden bijvoorbeeld door eenduidige indicatoren te kiezen. Bij een experiment worden proefpersonen ingedeeld in een experimentele of een controlegroep, waarbij de situatie van de twee groepen zo gelijk mogelijk wordt gehouden, uitgezonderd de te onderzoeken variabele. Belangrijk is om het verschil tussen causaliteit en correlatie te kunnen onderscheiden. Wat houdt de term correlatie eigenlijk in? Een correlatie houdt in dat twee variabelen op een ordelijke manier een bepaalde samenhang vertonen. Echter, een correlatie betekent niet hetzelfde als causaliteit (i.e. oorzaak-gevolg relatie). In andere woorden, correlaties vertellen ons niet of er een oorzaak en gevolg relatie tussen twee variabelen bestaat.

Bij fase 3 is er verder niks bijzonders, maar bij fase 4 moet je het volgende doen: Je moet goed conclusies trekken en de hypothese verwerpen of aannemen aan de hand van de informatie uit het onderzoek.

Nadat een onderzoek klaar is, begint het onderzoek vaak nog een keer om zo te het onderzoek te controleren op betrouwbaarheid of om nog meer informatie en conclusies te vinden.

Fase 1 & 2: Betrouwbaarheid en validiteit

Bij Maatschappijwetenschappen zijn er vier onderzoekseisen die je goed moet kennen, namelijk:

  • Betrouwbaarheid

Is een onderzoek niet toeval of een meetfout? Een onderzoek is betrouwbaar bij meerder herhalingsonderzoeken. Indien een onderzoek dezelfde resultaten geeft bij meerdere herhalingen, is een onderzoek betrouwbaar

  • Validiteit

Is de gekozen onderzoeksmethode geschikt voor het onderzochte onderwerp? En meet je wel wat je wilt meten. Het is belangrijk om te kijken of de juiste onderzoeksmethode is gekozen, voordat je iets meet wat niks te maken heeft met het gekozen onderwerp. Als voorbeeld kan je kijken naar enquêtes die worden afgenomen in omstandigheden die invloed hebben op de uitkomst. Een enquête over het geluksgevoel van mensen heeft een andere uitkomst wanneer die in de zomer wordt afgenomen dan in de winter.

Fase 3 & 4: Representativiteit en generaliseerbaarheid

  • Representativiteit

Hierbij moet je kijken of de kenmerken van de personen die meedoen met het onderzoek overeenkomen met de gehele groep. Je moet er dus voor zorgen dat een onderzoek niet maar op één groep focust als je de hele groep wilt ondervragen. Dus als je een onderzoek hebt voor heel Nederland, moet je niet alleen één stad onderzoeken of één bepaalde groep.

  • Generaliseerbaarheid

In welke mate zijn de resultaten van toepassing voor de hele samenleving. Hierbij speelt representatie een grote rol, want hoe representatiever de steekproef is, des te hoger de generaliseerbaarheid is van de resultaten.