Interpunctie; de komma
Bijles Nederlands VMBO
Een komma bij een opsomming
Tijdens het lezen en schrijven kom je natuurlijk vaak komma’s tegen. Een komma wordt veel gebruikt en ook op veel verschillende manieren. Al deze manieren zullen wij aan je uitleggen.
Het gebruik van de komma
Gaan we met de bus, trein of metro?
Je moet ook altijd een komma gebruiken tussen twee persoonsvormen die naast elkaar staan.
Als het goed is, is het morgen mooi weer.
Je moet bijna altijd een komma zetten voor een voegwoord. Een voegwoord is een woord dat twee deelzinnen met elkaar verbindt. Er bestaan heel veel voegwoorden.
En, maar, of, dan (wel), dus, want, wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, mits, tenzij, hoewel, ondanks dat, zoals en alsof, zijn allemaal voorbeelden van voegwoorden.
Ik ben aan het sparen, zodat ik op vakantie kan.
Er komt ook bijna altijd een komma tussen bijvoeglijke voornaamwoorden.
Peter maakt een wandeling door het koude, ijzige landschap.
Na of voor een aanspreking zet je altijd een komma. Tip: Ook na de woorden ja, nee en oke zet je vrijwel altijd een komma.
Die of dat
‘Luister, jongedame, zo werkt het niet.’
‘Oke, is goed.’
Soms komt er een komma voor die of dat. Als je een komma voor die of dat zet ontstaat er een deelzin die extra informatie verschaft. Als je het zinsdeel weglaat, begrijp je nog steeds waar de zin over gaat. Als je geen komma zet, is alle informatie uit de zin belangrijk. Of je een komma voor die of dat zet hangt dus af van de betekenis van de zin. Kijk eens naar het voorbeeld hieronder.
Mijn zusjes, die te lang haar hebben, gaan naar de kapper.
Mijn zusjes die te lang haar hebben, gaan naar de kapper.
In de eerste zin gaan al mijn zusjes naar de kapper. In de tweede zin gaan alleen mijn zusjes die te lang haar hebben naar de kapper. Of ik de komma zet hangt af van hoeveel zusjes ik heb en hoeveel daarvan lang haar hebben.
Zie je het verschil?