Persoonsvorm en 'T eX-KoFSCHiP
Bijles Nederlands HAVO
Hoe vinden we de persoonsvorm?
Persoonsvorm, tegenwoordige tijd, verleden tijd… als we praten gaat het makkelijk, alleen als we schrijven, kan het ons nog wel eens wat problemen opleveren.
We gaan eerst beginnen met de persoonsvorm. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp. Om te kijken welke werkwoorden de persoonsvormen zijn in de zin kun je het beste de tijd aanpassen. De werkwoorden die mee veranderen zijn persoonsvormen.
Ik loop altijd hard op zondagochtend. Ik liep altijd hard op zondagochtend.
Om aan de slag te gaan met spelling van persoonsvormen moeten we eerst weten wat de stam is van het werkwoord. De stam is het hele werkwoord zonder -(e)n. De stam van een werkwoord kan er een beetje gek uit zien. De stam van kopen is bijvoorbeeld kop en de stam van bakken is bakk. Als we de stam hebben kunnen we aan de slag gaan met de tegenwoordige tijd en het verleden tijd.
De tegenwoordige tijd
Je kunt de tegenwoordige tijd opschrijven in het enkelvoud en in het meervoud. Je moet vaak de stam van het werkwoord aanpassen om de ik-vorm te krijgen. Je moet soms een letter erbij doen, een letter eraf doen of zelfs een letter veranderen. De stam bakk wordt natuurlijk in de ik-vorm tegenwoordige tijd bak en de stam verv wordt verf. De ik-vorm gebruik je ook als de persoonsvorm vóór jij/je staat. Ik loop. Loop ik? Loop jij?
Voor alle andere gevallen waarbij het onderwerp enkelvoudig is, plak je een -t achter de ik-vorm. Hij loopt. Jij loopt. Zij loopt. Men loopt. De hond loopt. Oma loopt.
Als het onderwerp meervoud is schrijf je gewoon het hele werkwoord op. Wij lopen. Jullie lopen.
De verleden tijd
We moeten eerst een onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden. Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden zijn. Ik loop. Ik liep.
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank. Als je deze werkwoorden in de verleden tijd zet plak je -te(n) of -de(en) achter de ik-vorm. Maar, hoe weet je nou of er -te(n) of -de(en) achter moet? ‘T eX-KoFSCHiP! Als de laatste letter van de stam op een van de hoofdletters van ‘T eX-KoFSCHiP eindigt plak je -te(n) achter de stam van het werkwoord.
'T eX-KoFSCHiP
De stam van het werkwoord fietsen is fiets. De s staat in ‘T eX-KoFSCHiP, dus je schrijft fietste(n).
De stam van het werkwoord spelen is spel. De l staat niet in ‘T eX-KoFSCHiP, dus je schrijft speelde(n).
Hoe zit het dus met verven? En met betalen? En met klappen?