Voegwoorden
Bijles Nederlands HAVO
Wat zijn voegwoorden?
Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar. Het zijn verbindende woorden en geven verbanden tussen zinnen aan. Soms plak je zinnen aan elkaar die gelijkwaardig aan elkaar zijn. Je plakt dus twee hoofdzinnen aan elkaar. Dan gebruik je nevenschikkende voegwoorden. Dat zijn woorden zoals en, maar en want. Als je zinnen aan elkaar wilt plakken die niet aan elkaar gelijk zijn gebruik je onderschikkende voegwoorden zoals: dat, omdat en voordat. Je kunt ook voegwoorden gebruiken om zinsdelen of woorden met elkaar te verbinden.
Verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Tip: Nevenschikkende voegwoorden kun je tussen twee zinnen plaatsen, de zinsvolgorde verandert dan niet; je kunt de losse zinsdelen zonder voegwoord lezen als correcte zin.
Ik ga niet naar voetbaltraining want het is te koud en ik heb pijn aan mijn enkel.
Bij onderschikkende voegwoorden verandert de zinsvolgorde wel: de persoonsvorm komt los van het onderwerp en gaat naar achteren.
Weet jij wanneer het examen is?
… het examen is, is geen correcte zin. Het kan dus alleen als bijzin gebruikt worden.
De verschillende voegwoorden
Verschillende voegwoorden geven verschillende verbanden aan. We gaan nu zes belangrijke verbanden bespreken.
1. Neutrale voegwoorden zijn voegwoorden zoals en en dat.
Ik houd van pizza en ik houd van pasta.
Mijn moeder zegt dat ik mijn gemiddelde nog iets omhoog moet halen.
2. Voegwoorden van voorwaarde geven een voorwaardelijk verband tussen twee zinnen aan.
Ik mag van mijn moeder komen eten als ik mijn huiswerk af heb.
We gaan wandelen, mits het niet regent.
3. Voegwoorden van reden, oorzaak of gevolg worden gebruikt om te laten zien dat de ene zin een reden voor, oorzaak of gevolg is van een andere zin.
Lisa moest naar het ziekenhuis omdat ze een hockeybal tegen haar hoofd had gekregen.
Andere voorbeelden zijn want, zodat en doordat.
4. Voegwoorden van tijd laten zien in welke volgorde dingen zijn gebeurd.
Ik kom koffie drinken nadat ik de hond heb uitgelaten.
Andere voorbeelden zijn terwijl, wanneer, voordat en sinds.
5. Voegwoorden van tegenstelling geven een tegenstellend verband tussen twee zinnen aan.
Ik dacht dat mijn wiskunde toets slecht ging maar, mijn aardrijkskunde toets ging pas echt slecht.
6. Voegwoorden van doel zijn woorden zoals opdat en zodat.
Ik ga vanavond vroeg slapen zodat ik morgen een goede wedstrijd kan spelen.