Konjunktiv

Bijles Duits VMBO

Wat is een konjunktiv?

Stel, je zit aan tafel met je broertje. Dan kun je zeggen: ‘Hee, geef dat zout eens aan’. Maar als je met de Koning dineert, zeg je liever: ‘Zou u misschien het zout even aan kunnen geven’. Zo formeel praten noemen we de beleefdheidsvorm en die is in Duitsland nog veel belangrijker dan hier. Mensen die je niet kent of die ouder zijn, spreek je eigenlijk altijd aan in de beleefdheidsvorm.

Hoe maak je een konjunktiv?

Maar de Konjunktiv is nog breder dan de beleefdheidsvorm. Het Konjunktiv is eigenlijk de zou-vorm. Daarmee kun je ook een mogelijkheid aangeven. Bijvoorbeeld: ‘Hij zou over die muur kunnen klimmen’ wordt ‘Er könnte über die Mauer klettern’. Het woordje ‘zou’ zit hier dus in het werkwoord: ‘könnte’ betekent ‘zou kunnen’.

Het woord ‘zou’ of beter gezegd het werkwoord ‘zouden’ bestaat wel in het Duits: würden. Daarmee kun je dezelfde zin maken: ‘Er würde über die Mauer klettern können.’ Als je niet weet hoe je würden moet vervoegen, kun je een heleboel zinnen niet maken in het Duits. Deze moet je dus leren en kennen:

Ik zou

ich würde

Jij zou

du würdest

Hij/zij/het zou

er/sie/es würde

Wij zouden

wir würden

Jullie zouden

ihr würdet

Zou zouden / u zou

Sie/sie würden

Het Konjunktiv, oftewel de zou-vorm, kun je dus maken met het werkwoord ‘würden’ en daarna gewoon het hele werkwoord, in wij-vorm. Voorbeelden: ‘Ik zou die fiets kopen’ => ‘Ich würde das Fahrrad kaufen’. ‘Ik zou de trein missen’ => ‘Ich würde dem Zug verpassen’. ‘Ik zou dat niet opeten’ => ‘Ich würde das nicht aufessen’. ‘Zou je dat nou wel doen?’ => ‘Würdest du das schon machen?’

Uitzonderingen

Er zijn, naast ‘können’, nog een heleboel woordjes in het Duits waarbij de zou-vorm al in het werkwoord zelf zit. Ook deze woorden gebruik je heel vaak dus moet je sowieso kennen. Ze lijken erg op elkaar en op een aantal Nederlandse woorden, dus je moet het verschil óók begrijpen. Daarnaast heb je ‘würden’ niet nodig als je één van deze woorden gebruikt:

 

NL>

zou zijn

zou hebben

zou willen

zou weten

zou moeten

Ich

wäre

hätte

möchte

wüsste

müsste

Du

wärst

hättest

möchtest

wüsstest

müsstest

Er/sie/es

wäre

hätte

möchte

wüsste

müsste

Wir

wären

hätten

möchten

wüssten

müssten

Ihr

wäret

hättet

möchtet

wüsstet

müsset

Sie/sie

wären

hätten

möchten

wüss

müssen