Duitse voorzetsels
Bijles Duits VWO
Wat zijn voorzetsels?
Voorzetsels staan vaak voor een zelfstandig naamwoord. Er zijn er veel meer dan je denkt, maar je kunt bijvoorbeeld aan een kast denken voor de meest bekende voorbeelden: op de kast, naast de kast, onder de kast, in de kast, rond de kast, tegenover de kast, voor de kast. Maar de volgende woorden zijn óók voorzetsels: aangaande, benevens, conform, gedurende, , ingevolge, krachtens, luidens, middels, niettegenstaande, overeenkomstig, sedert, vis-à-vis, en zo kun je nog even doorgaan. Je kunt hier telkens wel degelijk ‘de kast’ naast zetten, maar je gebruikt deze moeilijkere voorzetsels meestal alleen in een grammaticaal complexere context, bijv. ‘Krachtens het beleid (zelfst. NW) verloor hij zijn baan’.
Je raadt het misschien al: Duitse grammatica = naamvallen begrijpen. Om Duitse voorzetsels goed te gebruiken, moet je de zinnen vervoegen. Je weet ook dat je na bepaalde voorzetsels bepaalde naamvallen krijgt (bijv. altijd Dativ na aus, bei, mit, nach, von, seit, gegenüber en auẞer). Zo werkt het nu ook weer. Leren en begrijpen dus! Hieronder staat een verdere uitleg over de voorzetsels in het Duits.
Welke voorzetsels in het Duits zijn er?
Tweede naamval
De tweede naamval (Genitiv) heeft altijd te maken met dat iets van iets is. Dat kun je ook zien aan de volgende voorzetsels, waarna je altijd de tweede naamval gebruikt: anhand, außerhalb, innerhalb, wegen, statt, während, trotz, einschließlich, infolge.
Derde naamval
Dit rijtje moet je echt kennen, niet alleen voor de voorzetsels, maar voor de hele Duitse grammatica. Na al deze voorzetsels komt altijd Dativ: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, gegenüber, außer. Schrijf ze 10x over en dreun ze elke week, zo leer je Duits!
Vierde naamval
Dit rijtje is al net zo belangrijk als het rijtje voor het Dativ. Leren en kennen dus: bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang. Na deze voorzetsels is het altijd Akkusativ.
Verschillende naamvallen
Sommige naamvallen kunnen de zin soms in Dativ zetten, en soms juist in Akkusativ. Het gaat om deze woordjes: an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor en zwischen. Weet je de truc nog om het onderscheid tussen Dativ en Akkusativ te vinden?
Als een zin ‘stilstaat’, gebruik je Dativ en als een zin juist ‘beweegt’ Akkusativ. Kijk naar deze voorbeelden:
‘Het schrift ligt op de plank’ => ‘Auf’, dus een lastig voorzetsel. => Deze zin ‘staat stil’, want het schrift ligt er gewoon, er gebeurt verder niks mee. Dus: Dativ. => ‘Der Schrank is mannelijk. => Dus, het wordt: ‘Das Heft liegt auf dem Schrank’.
‘Hij legt het schrift op tafel’ => ‘Auf’, dus een lastig voorzetsel. => Deze zin ‘beweegt’, want er gebeurt iets met het schrift: het ligt er niet gewoon, maar het wordt gelegd, er zit beweging in de grammatica. Dus: Akkusativ. => ‘Der Schrank’ is nog steeds mannelijk. => Dus, het wordt: ‘Er legt das Heft auf den Schrank’’
Je ziet, bij ons zou dit hetzelfde woord zijn: gewoon ‘de’. Het Duits is wat lastiger, dus moet je wat meer leren. Maar als je dit allemaal begrijpt, ben je er al bijna, echt waar!